De stad koelt af, lekt de laatste resten van
de zomer in de gracht, trekt een huid aan van graniet.
Je bouwt een huis om wie je bent en wat je denkt,
trekt erin, warmt je op aan de gedachte van een lief.
Zet je kraag omhoog als je straks naar buiten gaat
en rits alles wat je aan hebt dicht:
je gulp, je jas en je verdriet. Zo val je samen
met het zachte straatlantaarnlicht.
Alles is vandaag voor jou, mijn vriend:
de straat, de stad, de hoop op iets.