Bij de opening van de expositie ‘Waar rouw jij om?’ in het Rietveldpaviljoen
Het komt op de momenten waarop je het niet verwacht:
je staat bij een bushalte, ziet hoe iemand nietsvermoedend
uitstapt, wegloopt, en je denkt: dat kan niet. Die is dood.
Het komt wanneer je in de kroeg zit, een liedje hoort,
en plotsklaps huilt. Je gaat verschuild achter je bier en je verdriet,
knikt van ‘ja’ als iemand vraagt of het wel gaat, drinkt door,
rekent af, loopt met gebogen hoofd naar huis, waar de stilte woont.
Het komt altijd op de dag die niet op de kalender past:
te pijnlijk, te groot, te definitief. Je voelt het als je opstaat,
en de morgen hangt meteen al scheef, omdat jij overbleef.
Het komt ook op doodnormale zaterdagen, als de wekker zwijgt,
de zon door de gordijnen glijdt, en alles goed lijkt, en vooral zacht –
ook op dat soort dagen komt het. Misschien juist dan.
Het komt te vaak op feestjes, ook. Je draait je om, wilt zeggen
dat het zo gezellig is, of je die en die al kent, dat je zo eigenlijk
wel naar huis wilt gaan – dan is er de leegte die je aan blijft staren.
Het komt zelfs jaren later, als je de klanken van de stem vergeten bent,
de geur, het lachen, hoe het voelde om samen te zijn. Al die dingen
vervagen met de tijd, maar niet, maar nooit de pijn. Die blijft.
Het komt hoe dan ook, en altijd weer. Het overvalt je soms,
of klopt aan als je erop te wachten zit. Wanneer je bijna
lijkt te zijn vergeten hoe je iemand mist.